A.F.A.M. Wetzer, 4 augustus 2007
Van dit pand zijn meerdere oude transportbrieven bewaard gebleven, die de geschiedenis vanaf het begin van de 14de eeuw vertellen. In 1308 wordt het voor het eerst vermeld. Zestig jaar later wordt het omschreven als een stenen huis en erf met een hof aan beide zijden naast het huis. In 1432, als het pand aan beide zijden buren heeft, wordt er melding gemaakt van een achterhuis en een straatje dat liep van een erf achter de Orthenstraat tot aan de stadsmuur. Verder | 460 |
is er sprake van een stenen muur van 33 voet achter een erf aan de Orthenstraat en een stukje grond onder een boog van de stadsmuur. Uit deze omschrijving blijkt dat het erf van 'De Gouden Rinck' zich achter de percelen aan de Visstraat uitstrekte, van de oude stadsmuur tot aan de achterzijde van de huizen in de Orthenstraat. Het genoemde straatje stond in verbinding met een poort die uitkwam in de Visstraat en een die naar de Haven leidde. Deze poorten ontsloten het voornoemde achterhuis, een stal en een gemeenschappelijk privaat. Een akte uit 1511 regelt de 'goeden reparatie, veginge en endundatie' en het ten eeuwige dagen gezamenlijke gebruik van het privaat. Gelijktijdig werd de afvoer van het regen- en sneeuwwater van het achterhuis 'ter straeten waert' geregeld. Het privaat zal niet via de 'waterganck' zijn aangesloten. De volgorde van de inningen van de hertogcijns in dit deel van de straat nabij de stadsmuur is niet helemaal consequent. Dit komt waarschijnlijk door de aanwezigheid van het grote perceel 'De Rinck' dat achter meerdere panden doorliep en waaraan twee huizen grensden, die van dezelfde bezitter waren. We weten hierdoor niet zeker of de betreffende heffingen wel op het onderhavige pand betrekking hebben. Gezien de perceelsbreedte van 22 voet (= 6,33 m), kan deze onderhoudspost behoren bij het pand, dat inclusief de beide zijmuren ongeveer even breed is. De zouthandelaren Lambert en zijn zoon Mathijs Stooters moeten hiervoor betalen. Zij bezitten nog een tweede huis, dat gezien de perceelsbreedte gesitueerd kan worden ter hoogte van Visstraat 21 en 23. Bij dat perceel is er sprake van Jacob Henricxss 'inden rinck', waarmee de relatie tussen beide panden wordt bevestigd. Jacob komt bij Visstraat 27/29 echter niet in de boeken voor, waarschijnlijk heeft hij het huis verhuurd. In het cijnsboek van 1573 wordt de bakker Gerard Willems aangeslagen. Het pand is door oorlogshandelingen in 1944 verwoest. De gegevens over dit grote huis zijn hierdoor vooral van bouwdossiertekeningen afkomstig. Het geheel onderkelderde pand bestond uit een voor- en achterhuis, gescheiden door een dwarsmuur. De linker zijmuur is gemeenschappelijk en is bij de herbouw behouden gebleven. Deze muur dateert, gezien het baksteenformaat en het Vlaamse metselverband, uit de 13de of het begin van de 14de eeuw. Het pand telde twee bouwlagen en een kap. | 461 |
Azijnman765. "De gouwe Rink" anno 1603. Het pakhuis er achter heet: "De rooie Poort". De eigenares van dit huis voerde in 1685 een proces tegen den eigenaar van perceel 774, omdat deze óók een ring had uithangen. | 52 |
1865 | T.J.H. Rijckevorsel (wijnhandelaar) |
1908 | M. Azijnman (sigarenfabrikant) |
1910 | M. Azijnman (sigarenfabrikant) |
1928 | H.H.J. van Roosmalen |
1943 | C.A.J.M. Verhees (handelaar glas en verfwaren) - fa. Gebrs. Verhees (drogisterij, glashandel, handel in verfwaren) - wed. A.F.H. Verhees-van Son |